Bij ons thuis begon het wiltseizoen een jaar of twee geleden. Mijn dochter spreekt redelijk verzorgd, maar volhardt in ‘zij wilt’. Wild word ik ervan! Ik heb de luchtige aanpak geprobeerd (‘Gekkie, het is toch zij wil’), de strenge (‘Zij wil bedoel je’), de hysterische (‘Het is zij wil, WIL, niet WILT!!!’) en de terloopse (‘O ja, wil zij dat?’). Niets helpt.
Ik snap heus waar de verwarring vandaan komt. Zij (of hij) is derde persoon, dus dan zou je denken dat de stam (wil-) een t krijgt: hij wilt, net als hij loopt. Alleen, zij wilt bestáát niet; willen is nu eenmaal een onregelmatig werkwoord. U mag dan weer met allebei: u wil en u wilt. In schrijftaal is alleen jij wilt goed, in spreektaal mag jij wil ook. Bij je gebruikt als ‘men’, mag je kiezen: je wilt/wil nu eenmaal geen flater slaan.
Een soortgelijke verwarring bestaat over u hebt/u heeft. Buitenshuis heb ik de afgelopen weken verschillende klanten moeten uitleggen waarom ik ‘u hebt’ gebruik in plaats van ‘u heeft’. Voor wie het wil weten:
Officieel is het u hebt, niet u heeft – u is immers tweede persoon, dus vergelijkbaar met jij (hebt), niet met hij heeft (derde persoon). ‘Waarom bestaat dan ook de vorm u heeft?’ vraagt de klant zich vervolgens af, en terecht, want in spreektaal – en ook nog dikwijls in teksten – is u heeft heel gangbaar. Dat heeft een historische reden: vroeger was u de derde persoon enkelvoud. Dat leidde tot vervoegingen als: u heeft, u is en u wilt. Tegenwoordig is u de beleefdheidsvorm van jij en krijgt dus de tweede persoonsvorm: hebt. Om deze reden zijn ook u wil en u wilt beide goed.
Als je het in een gesprek even niet meer weet, kun je altijd nog terugvallen op de ‘gezelligheidsvorm’: ‘Willu nog een kopje thee? Of heppu niet zo’n dorst?’